Ik moet plassen.” Ik hoor haar botten kraken en gewrichten kreunen als ze opstaat. Haar linkerpantykousje is afgezakt. ,,Wil jij mijn kind even vasthouden?” Ze drukt hem in mijn handen en kijkt me afwachtend aan. Pas als ik de pop onder de okseltjes vastpak en hem van mijn ene naar mijn andere knie hups, lijkt ze tevreden en sjokt naar de wc. Krrrk krrr krrrrk doen haar botten.
Ik zit in het bejaardentehuis voor dementerenden, waar mijn opa sinds een paar weken woont. Dit is het eindstation. Geen enkele oudere komt hier levend uit. En het wrange is dat de trein van het leven hier al een tijdje stilstaat, maar dat de mensen nog niet zijn uitgestapt. Ze durven niet, willen niet, houden nog ergens aan vast. Aan de mensen die wél doordenderen – dochters, zonen, kleinkinderen.
Het eindstation van mijn opa heeft uitzicht op een dijk. Mijn opa hield van dijken. En van werken. Tot zijn 86ste stond hij nog met zijn klompen in de klei om groente en heerlijk zoete aardbeien te telen. Uitrusten deed hij ’s avonds wel, op zijn vaste plek op zijn bordeauxrode bank, met een krantje erbij.
Mijn opa was een intelligente man. Nu zit hij met een koud geworden kopje thee in zijn handen naar een pop te staren die een medebewoner als haar kind beschouwt. ,,Ja, we moeten toch een beetje zorgen voor elkaar hè”, zegt hij, een beetje tegen mij, een beetje tegen het luchtledige. Het luchtledige wordt hier bovengemiddeld vaak aangesproken. Aan een tafel in de gezamenlijke woonkamer zitten drie dames. Er worden drie gesprekken tegelijk gevoerd in drie eigen werelden. Werelden waar wij – mensen zonder die verdomde allesverwoestende mist in het hoofd – nimmer bij kunnen.
“Ik ben er weer.” De vrouw pakt haar kind met een zo groot mogelijke voorzichtigheid van me over. “Heeft hij wel een boertje gelaten?” Ik knik. “De thee is te koud”, zegt mijn opa. “Ik krijg nooit meer warme thee hier. Ik denk dat ik morgen maar weer naar huis ga.” Ik wil eerlijk zijn, ik wil zeggen dat hij de thee zelf koud liet worden, dat hij nooit meer naar huis kan. Ik zeg het niet. Ik laat hem in die waan. Dat is het enige wat de mensen op dit eindstation nog hebben.