Op de laatste dag van mei – eigenlijk een veel te zonnige dag voor de dood – overleed mijn moeder, 30 jaar te vroeg. Ik heb al duizend keer gehuild. Bij het zien van haar nagellakpotjes, haar sportschoenen, haar haarclip, haar zonnebril. Bij het zien van de dichtbundel die we tegelijk aan het lezen waren en nog open op een tafel lag. Daar zijn woorden voor, van Toon Tellegen. Mama was bij bladzijde 64.
Ik heb al duizend keer haar voicemail afgeluisterd. Gewoon, om haar stem te horen. Om even te doen alsof de dood nergens tussen was gekomen. “Hoiiiii, met Paola, ik ben er even niet.”
Na de begrafenis ging ik weer naar Utrecht. Voor een buitenstaander is dat misschien snel, maar ik verlangde naar mijn huis, mijn stad. En ik dacht aan de ellende te ontsnappen. Dat was wat naïef. Het regende die avond, na al die zomerse dagen. De tranen van de huilende hemel striemden tegen de ramen en mijn dochtershart brak in duizend stukjes bij de gedachte dat mijn lieve grappige mooie moeder honderd kilometer verderop in de donkere aarde lag, in de kou. Ga weg, hemel, met je gejank! Ga weg wind, laat mama’s bloemenzee met rust! Ga weg, ga weg!
Ik vroeg me af of ik ooit nog ‘gewoon’ zou kunnen doorgaan met leven, en had nooit verwacht dat Rob de Nijs troostende wijsheid zou bieden. Ik kreeg zijn songtekst van Vanaf vandaag op een condoleancekaart: ‘Vandaag begraaf ik jou in mij. Niet in de aarde, niet in die kist. Niet bij die bomen in de ochtendmist. Daar ben jij niet, jij bent veilig in mij.’
Preciés wat ik nodig had. Kom maar, huil maar, hemeltjelief! Doe dan! Want mama is niet onder de aarde. En morgen, of overmorgen, of overoverovermorgen, of wanneer dan ook, als de zon weer schijnt, en ik Utrecht even verruil voor het ouderlijk huis, neem ik haar in mij mee de tuin in. Langs de palmboom die ze van haar collega kreeg, langs de stoel die papa voor haar kocht, langs het bankje dat ze deze zomer paars had willen verven. Ik plof neer op een handdoek met ons boek – bladzijde 64 was het hè – en ik ga verder waar mama gebleven was.